
Sinds kort ga ik regelmatig op de fiets naar mijn werk. Je zou denken dat dat niet zo bijzonder is, maar in mijn geval wel. Ik hou niet van fietsen. Je komt plakkerig of verwaaid aan, ongeacht het weer van dat moment. Of misschien ligt dat aan mij, want rustig fietsen kan ik niet. Ik zwoeg en ploeter met mijn hele lijf. Ondanks dat heb ik jaren geleden toch een vrolijke fiets aangeschaft. Veel gebruikt heb ik ‘m niet.
Tot onlangs. Mijn auto heeft de afgelopen periode vaak en lang bij de garage gestaan (lang verhaal, komt misschien nog wel) en ik moest wel op pad. Onder lichte druk van manlief ben ik gaan fietsen. En eerlijk is eerlijk, het bevalt me beter dan ik had verwacht. Het doet me goed, dat fietsen. Het klaart mijn hoofd. Bovendien ga ik al fietsend vele van mijn hersenspinsels te lijf. Bij terugkeer naar mijn werk besluit ik dan ook dat het goed voor me is om het fietsen vast te houden. Mits het weer het toelaat, dat wel. Manlief juicht het van harte toe, nu heeft ie mijn fiets tenminste niet voor niets onderhouden de afgelopen jaren. Op een zekere ochtend pak ik de fiets en begin aan de 25 minuten durende tocht naar mijn collega’s. Het weer is goed en ik heb er zin in. Eerst geniet ik nog van de omgeving maar dan begint het grote gepeins. Diep in gedachten ploeter ik stevig door. Ik fiets een ietwat andere route dan gebruikelijk. Ik werk al bijna 20 jaar op de universiteitscampus. Ik ken de weg. Bijna aangekomen neem ik een laatste afslag. Als ik een paar minuten later bewust om me heen kijk ben ik verbaasd. Ik herken niets… helemaal niets. In mijn beleving ben ik zojuist de campus op gefietst, maar de praktijk blijkt anders. Ik kijk nog eens goed om me heen. Waarschijnlijk heb ik een afslag te vroeg genomen, terugdenkend aan de weilanden waar ik zojuist langs ben gefietst. Ik heb een afspraak en ben wat aan de late kant, dus ik besluit om maar gewoon verder te fietsen. Op mijn onderontwikkelde richtingsgevoel vervolg ik mijn tocht. Ik weet ongeveer waar de universiteitscampus begint, maar ik realiseer me ook dat ik waarschijnlijk aan een kant ben waar ik normaliter nooit kom. En dan kom ik bij een aantal gebouwen die op studentenflats lijken. Ik probeer om het eerste gebouw heen te fietsen, ervan overtuigd dat ik aan de andere kant iets bekends zal zien. Het gaat niet, de weg en het fietspad houden op. Ik zucht en fiets verder. Ik hoop dat ik niet ben gespot bij mijn zoektocht naar een doorgang. Maar ik besluit me niet te laten kennen en benader het volgende gebouw zo nonchalant mogelijk, in de hoop ik erom heen kan. Dat lukt. Ik fiets door en herken de omgeving, maar helemaal zeker ben ik niet. Ik besluit ter plekke dat ik niet ben verdwaald maar slechts een alternatieve route fiets. En dan herken ik het gelukkig weer. Ik ben niet helemaal daar waar ik had verwacht uit te komen, maar ik weet in ieder geval de weg naar het gebouw waar ik mijn afspraak heb. Ik ben inmiddels echt te laat en zet een tandje bij. Buiten adem en bezweet zet ik mijn fiets in het rek en ik spurt naar binnen. Als ik eenmaal zit bedenk ik me dat mijn eerdere theorie klopt, ik kom altijd wat plakkerig aan als ik gefietst heb…